"Hoe bevalt het hier?", vroeg ze vrolijk, terwijl ze een zwierende hoofdbeweging in de richting van de overbuurman maakte. "Prima", zei ik, al had ik nog twee van dat soort zwieren nodig om het gesprek op Che Neighbara te brengen; de overbuurman was blijkbaar het eerste dat mijn onderbuurvrouw associëerde met nieuw boven haar komen wonen. Ik had eigenlijk verwacht dat ze over mijn aardbevingsmachine zou beginnen, ik zou me kapot schrikken als ik onder het geweld van dat ding van mij zou wonen, maar dat was ze al gewend van de vorige bewoonster en de overbuurman is dan ook nogal een opvallende verschijning. Een pezige kerel van rond de vijfenveertig, de verwilderde kop en haren van een Cubaanse rebellenleider, een Surinaams accent en meestal gekleed in strak wit hemd, soms ook niet. Vergeelde vitrage maakt van zijn raam een toneel en verbergt jaren geleden gestorven planten uit zijn zicht, niet uit de mijne. Als hij geen shag rookt, draait hij er wel eentje, en als hij niet dronken is, is hij wel bezig het te worden. Dat dronken worden doet hij in relatieve stilte, licht naar voren gebogen turend uit zijn raam, af en toe een of twee woorden met iets dat zich dieper in de kamer ophoudt wisselend. Eenmaal dronken laat hij, als je geluk hebt, wat meer van zich horen. Of hij dan in discussie is met zichzelf, onschuldige voorbijgangers, of met de schimmen in zijn kamer is mij niet geheel duidelijk, maar hij vindt geloof ik dat er nogal wat onrecht in de wereld is. "Ik houd gewoon mijn gordijn aan zijn helft van mijn raam dicht", zei ik. "Hij woont hier al lang, maar je hebt nauwelijks last van 'm", verzekerde ze mij: "Hij is meestal toch te dronken om te beseffen wat er aan deze kant van de straat gebeurt." Ik hoopte dat de schimmen in zijn kamer, gegijzelde inbrekers waren. Maar helaas, daar gaat mijn romantische beeld van guerilla buurtpreventie.