Daar geloofde Dana met de mooie achternaam Pfefferle helemaal niets van. Zij volgde een stel apen op een rots met een richtmicrofoon, een poepschep (voor de hormooncontrole) en een verrekijker en meette onderwijl het mannelijke stoottempo, de ejaculatiepauze (wat dat dan ook mogen zijn), en het succespercentage (die weer afhankelijk was van deze pauze). Vreemd genoeg leek er nauwelijks een relatie tussen het geroep en de vruchtbaarheid te zijn, en leek de vrouw geen onderscheid te maken tussen de mannetjes; gluiperd of Brad Pitt, ze mochten beiden komen. Er scheen wel een relatie te zijn tussen het wat grove gesex van de mannetjes, en het roepen van de vrouwtjes, maar hoe ze het verschil tussen aanmoediging en exclamatie hebben kunnen vaststellen, werd me niet duidelijk. Er was geen relatie tussen stoottempo en het geroep. Nee, zegt Dana, het geroep is om duidelijk te maken aan iedereen, dat ieder mannetje wel een keer raakgeschoten heeft. Dit verhoogt de verwarring wie nu werkelijk de vader is en zorgt er daarmee voor dat alle mannetjes evenveel aandacht aan het nageslacht schenken. Daarnaast zou het vrouwtje juist een beetje aan zaadmanagement kunnen doen. Te veel vergen van het mannetje is slecht voor de kwaliteit van het product en gehaaid als vrouwen zijn hebben ze daar wat op gevonden.
Het copulatieroepen is niet alleen des berberaaps. Bij zeer veel primatensoorten houdt het vrouwtje de buren wakker, ook bij mensen. Wat heet, Stuart Semple heeft er zelfs een PhD-thesis getiteld "Female copulation calls in primates" over geschreven. Of het geschreeuw bij mensen meer doet dan de buren wakker houden, blijkt helaas niet uit het artikel. In de thesis zou er meer over uitgewijd worden schijnt, maar die kan ik niet vinden.
Maar goed, ik besloot dat het tijd was om weer eens rond te neuzen in hun online archief. Nu zijn metadiscussies altijd interessant en trok ditmaal de discussie geleid door Robbert Dijkgraaf, tussen Ton Dietz en Loet Leydesdorff, mijn aandacht. Kun je wetenschappelijke productiviteit meten? Binnen een heel specifiek vakgebied ken je de bladen waarbinnen publiceren als heldendaad wordt gezien (Nature en Science voor de natuurwetenschappers onder ons) en weet je of de ene boekuitgever beter is dan de ander. Maar hoe vergelijk je wetenschappelijke productiviteit tussen wetenschapsgebieden onderling. Dat leverde best een interessante discussie op en ik kan jullie allen aanraden de praatjes van beide sprekers te volgen.
Aan het eind van de discussie refereerde een van de wetenschappers aan een nog veel interessanter onderwerp, zeker gelet op de veni-vidi-foetsieperikelen binnen onze afdeling. Die van het succes van projectaanvragen en hoe jouw sekse en je contacten het succes van die aanvraag kan beïnvloeden. Iets meer dan tien jaar geleden bleek dit heel interessante artikel in Nature te staan (lokaal). De rest van dit blogje gaat dan ook over dit artikel.
Dit hele onderzoek is gedaan in Zweden. Voor Europa, en voor heel de wereld eigenlijk, de voorbeeldfunctie als het gaat om de emancipatie van vrouwen, en het promoten van vrouwen in hoge functies. Als het in Zweden al slecht gaat tussen de mannen en vrouwen in de wetenschap, kan het in de rest van de wereld niet veel beter gaan. Net als het veni-vidi-foetsiesysteem is er in Zweden een peer-reviewed systeem om aan onderzoeksgeld te komen, maar net als in Nederland waren de redeneringen die ten grondslag lagen aan de keuzes binnen het Zweedse systeem geheim. Een Zweedse wet verbood echter deze verborgenheid en na een rechtszaak kreeg een wetenschapper voor het eerst toegang tot alle documenten die hadden geleid tot de besluiten tot toelating en afwijzing van Zweedse wetenschappers tot een grote som wetenschapsgeld.
Tijdens de beoordeling van iedere kandidaat kon ieder van de vijf beoordelaars tussen de 0 en 4 punten geven aan een kandidaat op het gebied van wetenschappelijke competentie, onderzoeksrelevantie en kwaliteit van de voorgestelde onderzoeksmethode. De scores van elke beoordelaar werden vermenigvuldigd zodat een kandidaat tussen de 0 en 64 punten kon halen, en vervolgens opgeteld. Van de 114 deelnemers waren 62 man en 52 vrouw, maar werden vier keer zoveel mannen als vrouwen een positie aangeboden. De vrouwen bleken in alle categorieën onderbeoordeeld te worden, en voornamelijk op wetenschappelijke competentie. Het doel van het artikel was uit te zoeken waarom de vrouwen zo slecht werden beoordeeld.
De wetenschappelijke competentie is in sommige wetenschapsgebieden moeilijk te meten maar is in gebieden waar veel gepubliceerd wordt in internationale tijdschriften eenvoudig te achterhalen door te kijken naar de frequentie van publicatie en de impact-factor van het tijdschrift waarin gepubliceerd wordt. Vreemd genoeg bleken de dames niet onder te doen voor de heren. Sterker nog, de vrouwen die objectief gezien net zo goed publiceerden als de beste mannen, kregen van de beoordelaars een competentie toebedeeld die vergelijkbaar was met de slechtst publicerende mannen. Wilde een vrouw even goed scoren als een man, moest ze 3 extra papers in Science of Nature publiceren, of twintig artikelen van een impact factor van rond de 3. Relatief gezien betekende dat dat een vrouw 2.5 keer productiever moest zijn dan een man om dezelfde beoordeling te krijgen.
Onderzoek naar belangenverstrengeling leverde verder op dat man zijn je ongeveer net zo veel oplevert als een vriendje bij de comité. Van de 114 deelnemers waren er slechts drie zo goed dat ze, als ze een vrouw waren geweest zonder vriendschappelijk contact binnen de commissie, een kans maakten op het geld en statistisch gezien speelden de nationaliteit, opleiding, het onderzoeksgebied of de ervaring geen enkele rol in de keuze. Helaas was maar 5 van de 55 reviewers vrouw, te weinig voor een statistische evaluatie van de relatie tussen de sekse van de beoordelaar en de score.
Morgen zal ik eens kijken of ik dit verhaal wat consistenter krijg, eerst slapen
Ergens vind ik het koel. Achtien jaar rekenen (een van de langste computersimulaties ooit dus), vijftig computers, het hele internet voltrekken (aan het begin van de jaren 90 was het verkeer tussen de beide computerdamclusters zelfs zo hoog, dat diens data 80% van het totale, Noord-Amerikaanse internetverkeer voor z'n rekening nam), gewoon om een spelletje dammen niet te hoeven verliezen. Maar aan de andere kant vind ik het ook een beetje suf. Met brute force heb je het probleem dan misschien wel opgelost, je hebt het niet beter begrijpbaar gemaakt. Met of zonder lookup-tabel snappen we nog evenveel van het spelletje en menselijke spelers worden er niet beter op, ze kunnen nu alleen nooit meer winnen. Het doet me een beetje denken aan die RC5-wedstrijd van een paar jaar terug. Al moet ik zeggen dat het damspel "oplossen" toch een stuk interessanter is dan bewijzen dat je een 64-bits code met domme kracht kunt kraken als je maar genoeg computers hebt.
PS: Blijkbaar oud nieuws, maar ik kwam het pas net tegen .
Sinds een paar dagen staan de bijlagen van de online kranten vol met blondjes. Alleen al de aanblik van een blond fotomodel zou ons dommer maken. De conclusie van het originele artikel is echter wat ingewikkelder. Je moet eerst in een "interdependent state" gebracht worden, meevoelend in plaats van sociaal onafhankelijk, wil je van blondjes dommer worden. Sterker nog, op zich onafhankelijk voelende proefpersonen hebben de blondines juist een positief effect.
Dus, tip voor alle heren. Ben je een onafhankelijke man, neem een lekkere, blonde bimbo. Je zult je in haar bijzijn niet alleen slimmer voelen, maar daadwerkelijk slimmer reageren, tel uit je winst ! Ben je echter iemand die meevoelt met een ander, iemand die zichzelf het best omschreven ziet in z'n sociale omgeving, niet in z'n individuele eigenschappen, laat de blondine dan maar links liggen. Als je intelligentie je lief is tenminste. Hmm, geef mij maar een brunette .
Een ander en misschien tragischer voorbeeld is die van de wiskundig-fysicus Alan Sokal, die z'n ellenlange, compleet uit de duim gezogen en van zoveel mogelijk onzin voorziene paper getiteld "Transgressing the Boundaries - Toward a Transformative Hermeneutics of Quantum Gravity" opstuurde naar een sociologenblad, en gepubliceerd kreeg. Hij deed dit als antwoord op een stroming binnen de sociologie, waarbij het gebruikelijk is om wetenschapsgebieden die niets met sociologie te maken hebben, zoals quantummechanica of relativiteitstheorie, te verkrachten/gebruiken om hun argumenten kracht bij te zetten. Zijn ze niet vreselijk, die figuren die tijdens een maatschappelijke discussie "alles is relatief" roepen, en menen dat van Einstein te hebben? Ow ja, en Newton riep dat de appel niet ver van de boom viel.
Deze week kunnen we aan dit lijstje een global-warmingartikel toevoegen en dit keer zijn het niet de wetenschappers die op hun neus krijgen, maar de ongeschoolden die zonder kritiek wetenschappelijke artikelen gebruiken in hun lobby tegen consuminderen. Een Engelsman besloot een nieuw tijdschrift in het leven te roepen, The Journal of Geoclimatic Studies, en er welgeteld één artikel neer te plempen "Carbon dioxide production by benthic bacteria: the death of manmade global warming theory?". Met dit compleet uit de duim gezogen artikel wilde hij laten zien hoe weinig wetenschappelijke kennis de global-warming-sceptici in huis hebben. Het originele artikel bestaat helaas niet meer, maar de Google Cache is hier te bekijken.
In het artikel wordt beweerd dat een bepaalde bacterie maar liefst meer dan 300 keer zoveel koolstofdioxide uitstoot als de mens met al z'n auto's en fabrieken, waardoor de mens niet meer als voornaamste CO2-producent te boek zou staan. Met termen als "vertical (neo-Falkian) benthic discontinuity" en formules als
Het voor lul zetten van harde schreeuwers met weinig wol is natuurlijk altijd grappig, maar het geeft ook aan hoe voorzichtig je moet zijn met het discussiëren over iets waar je totaal geen verstand van hebt. Als je al niet in staat bent om nepartikelen op waarde te schatten, hoe ga je dan om met de serieuze?